Heeft u uw
financiële zaken
op orde?

Lees de checklist

Intermedis A & A

Kifid: ‘Meewerken aan Wwft-cliëntenonderzoek niet vrijblijvend, ING mag sancties uitvoeren\'

Geplaatst op: 01-04-2022, 12:52:07

Op basis van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft) zijn financiële instellingen verplicht om periodiek controles uit te voeren op hun klanten en hetgeen zij met de aangeboden diensten (zoals een bankrekening of verzekering) doen. De betreffende klant wordt geacht hieraan mee te werken. Maar wat als deze klant onvoldoende of geen medewerking verleent?

Een dergelijke casus speelde in een zaak waarin de Geschillencommissie op 15 maart 2022 uitspraak heeft gedaan. Het betrof een consument die al jaren bankierde bij de ING bank. Op enig moment bleek uit onderzoek dat de betreffende consument zakelijke transacties verrichte met een bankrekening die was bedoeld voor particulier gebruik. De ING bank vroeg de consument op 30 september 2019 om een nadere toelichting op deze transacties en vroeg de consument daarnaast om een zakelijke rekening te openen, op straffe van blokkade van de particuliere rekening.

De consument opende kort hierna een zakelijke rekening, maar bleef (ondanks diverse verzoeken van ING) in gebreke bij het verstrekken van voldoende inlichtingen over zijn bedrijfsvoering. Consument had een handel in gebruikte auto’s die hij ook naar het buitenland exporteerde.

Op 4 augustus 2020 besloot ING dat men onvoldoende documentatie en verklaringen had gekregen en daardoor onvoldoende inzicht had gekregen in de algehele bedrijfsvoering van het bedrijf van consument. Daardoor kon men geen invulling geven aan de Wft en Wwft-verplichtingen. Besloten werd de bancaire relatie (zowel zakelijk als particulier) met consument te beëindigen en consument voor acht jaar op te nemen in het Intern Verwijzingsregister (IVR) en de Gebeurtenissenadministratie. Het daartegen gerichte bezwaar werd ongegrond verklaard.

Opname in het IVR toegestaan?

Bij het Kifid vroeg consument ten eerste om verwijdering van zijn persoonsgegevens uit het IVR. De Geschillencommissie oordeelde dat de consument, ondanks herhaalde verzoeken, onvoldoende inzicht had gegeven in de jaarcijfers en kasboeken van de onderneming, in de documentatie van de tweedehandsauto’s die verhandeld zijn, in de contante betalingen die daarmee gemoeid gingen, van in- en verkoopadministratie van de auto’s en van de BPM-administratie. Hierdoor kon de bank eventuele risico’s, zoals BPM-fraude, onvoldoende inschatten. Ook was er onvoldoende inzicht gegeven in de maatregelen die de consument had getroffen om te waarborgen dat de contante betalingen een legitieme herkomst hadden. Naar het oordeel van de commissie zijn dit gebeurtenissen die van belang zijn voor de veiligheid en integriteit van de bank en om die reden speciale aandacht behoeven. Dit rechtvaardigde de opname van de persoonsgegevens van de consument in de Gebeurtenissenadministratie en het IVR van ING.

Vervolgens oordeelde de Geschillencommissie over de vraag of de registraties proportioneel waren. Het criterium hiervoor ontleent de commissie aan een uitspraak van de Hoge Raad uit 2011: de inbreuk op de belangen van de betrokkene mag niet onevenredig zijn in verhouding tot het met de verwerking van de persoonsgegevens te dienen doel (proportionaliteit), en dat dit doel in redelijkheid niet op een andere -minder nadelige- wijze kan worden verwezenlijkt (subsidiariteit). De betrokkene die verwijdering van een registratie of verkorting van de duur van een registratie wenst, zal moeten aanvoeren op grond waarvan hij disproportioneel wordt geraakt in zijn belangen en waarom zijn belang prevaleert boven dat van de bank.

De betrokkene die verwijdering van een registratie of verkorting van de duur van een registratie wenst, zal moeten aanvoeren op grond waarvan hij disproportioneel wordt geraakt in zijn belangen en waarom zijn belang prevaleert boven dat van de bank.

Uiteindelijk werd geoordeeld dat het belang van de bank diende te prevaleren. Daarbij speelde een rol dat het niet ging om een opname in het Extern Verwijzingsregsiter (EVR), maar slechts om het Intern Verwijzingsregister. Deze registratie belet de consument niet om een relatie aan te gaan met een andere bank. Ook bleek niet van omstandigheden die maakten dat de duur van de registratie (acht jaar) disproportioneel was.

Herstel bancaire relatie?

De consument vroeg daarnaast ook om herstel van de bancaire relatie voor zowel de particuliere als de zakelijke rekening. Deze vordering was niet behandelbaar voor zover het ging om de zakelijke rekening. Immers: het Kifid behandelt alleen consumentenzaken.

Met betrekking tot de particuliere rekening geldt volgens de Geschillencommissie de maatstaf van redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 lid 2 BW). De bank stelde zich op het standpunt dat er tussen partijen geen vertrouwensband meer bestond. Dat vond de Geschillencommissie geen onaanvaardbaar standpunt, gelet op het gedrag van de consument. Daarbij werd ook meegewogen dat de bank op grond van artikel 5 lid 3 Wwft verplicht is de bancaire relatie te beëindigen als zij niet kan voldoen aan haar verplichtingen om een cliëntenonderzoek te verrichten. De uitspraak is bindend.

Bovenstaande bijdrage van 31 maart 2022 is afkomstig van Dhr. Joost van Breukelen van Van Breukelen Advocatuur uit Arnhem

Ga terug naar de vorige pagina